Hoe diep ik ook val – Altijd –
maakt Gij me weer los uit de doornenstruik,
tilt Gij mij op Uw sterke Schouders
tot ik weer verder kan.
Hoe diep ik ook zink
in moedeloosheid, zonder uitzicht
Gij staat aan de Oever
en wijst me welke weg ik dien te nemen.
Hoe ver ik ook in afzondering geraak
Gij houdt de walmende vlaspit aan de gang
vuurt met Uw Heilige Geest aan
wat dreigde verloren te gaan.
Hoe doods de toekomst nu ook lijkt
Uw Licht opent alle deuren van het Cenakel.
Niemand houdt Uw Kracht tegen,
ook niet in mij. Ben ik bereid mee te trekken?
Met de mogelijkheden die me gegeven zijn?
Gij blijft Engelen zenden. ‘Niet zoals ze zijn, verschijnen ze, maar zoals de zienden ze zien kunnen.’ (Johannes Damascenus)